Hoe schrijver Daan Heerma van Voss vat kreeg op het monster van angst

,

Elke keer na een periode waarin hij werd geregeerd door angst, dacht hij: dit gaat me niet nog eens gebeuren. Inmiddels weet hij dat hij zichzelf voor de gek hield. Ik interviewde hem voor Trouw over zijn zijn boek De bange mens waarin hij probeert vat te krijgen op zijn angsten.

Zo lang Daan Heerma van Voss (35) zich kan heugen, is hij op z’n hoede voor ‘het monster’. Het schuilt in alledaagse situaties en grote levensgebeurtenissen, in simpele objecten en wilde fantasieën. Reëel of niet, angst ligt altijd op de loer. Zo was Heerma van Voss als kind bang dat hij ging schuimbekken van tandpasta, en vreesde hij dat zijn slaapkamer ineens niet meer uitkwam op de gang, maar los door de stad zweefde. Op de middelbare school werd hij bij overhoringen verlamd door paniekaanvallen, trillende handen, tranende ogen, black-outs. Naarmate hij ouder werd, gingen de angstaanvallen over in langere perioden van inzinkingen. Dan zit hij ‘erin’: alles wat hij ziet en hoort is een bron van paniek. Niemand begrijpt hem, hij trekt zich terug. De tijd verliest zijn gebruikelijke ritme, slapen lukt niet meer. Hij is een schipbreukeling met als enig doel het halen van de avond. Als hij ‘erin’ zit, heeft het monster gewonnen.

In zijn nieuwe boek De bange mens probeert Heerma van Voss vat te krijgen op het monster en te achterhalen waar het vandaan komt. Ook onderzoekt hij hoe het komt dat maar liefst 1,1 miljoen Nederlanders net als hij de diagnose ‘angststoornis’ hebben. Het boek is een ‘reis door tijd en ruimte’, langs filosofen, kunstenaars, angstlijders, superhelden en wetenschappers, maar ook langs persoonlijke dieptepunten. “Ik ben gewend me te verschuilen achter personages”, vertelt Heerma van Voss in zijn woonkamer in het centrum van Amsterdam. “Maar dit is een boek zonder uitvlucht of poses. Het voelt naakt.” Hij is even stil. “Eén van mijn angsten is de angst om voor gek te worden versleten. Ik vind niet dat mensen zich zouden moeten schamen voor hun angsten, maar dit boek is niet bepaald reclame voor mijn geestelijke stabiliteit.”

Het was je toenmalige vriendin die je aanzette tot dit boek. ‘Je moet hier iets mee, want dit gaat ons opbreken’, zei ze. Had je dat zelf niet door?

“Ik hield mezelf voor de gek. De angsten zijn er altijd, maar de periodes dat ze sterker zijn, verlopen bij mij cyclisch. Iedere keer als ik er weer uit was, dacht ik: ‘Ok, nú weet ik hoe het zit, dit gaat me niet nog eens gebeuren.’ Ik denk dat je dat zelfbedrog nodig hebt om door te kunnen. Als je weet dat je nog tien keer zo’n periode moet doormaken, zakt de moed je in de schoenen. Maar een buitenstaander ziet het gebeuren en weet wel beter: ‘Wat maak je jezelf wijs? Over twee jaar zit je er weer zo bij.’ Ik voelde meteen dat ze gelijk had, en toch had ik gehoopt dat ze het niet zou zeggen.”

Om te onderzoeken waar je angst vandaan komt, verdiepte je je eerst in je familiegeschiedenis. Het ‘spoor van angst’ blijkt van je overgrootvader naar je oma, naar je moeder, naar jou te lopen. Heb je daar iets aan?

“Ja, maar niet op de manier die ik verwacht had, zo van: ‘zie je wel, het is allemaal genetisch’. Het is complexer en subtieler. Dat familiebesef heeft me wel minder eenzaam gemaakt. Het voelt minder als mijn persoonlijke defect: ik ben deel van een geschiedenis. Daarnaast deed het me twijfelen aan diagnoses. Wat zegt het dat vier generaties met dezelfde klachten in iedere generatie anders worden genoemd? Waarom zou ik dan heilig in mijn label ‘angststoornis’ geloven? Dat geloof ben ik geleidelijk verloren.”

Aanvankelijk was je juist opgelucht dat je die diagnose kreeg.

“Ja, het neemt schaamte en schuldgevoelens weg. Mijn klachten waren echt en reëel, dus daar hoorde een echte ziekte bij. Die bestond nog maar heel kort, sinds 1980, dus ik vond dat ik mazzel had dat ik in een tijd leef waarin deze stoornis herkend wordt. Maar na al mijn onderzoek weet ik inmiddels dat angsten deels samenhangen met de tijdgeest, en dat het label lang niet zo kristalhelder en objectief is als we voor het gemak aannemen. Met De bange mens wil ik mensen de middelen aanreiken om opnieuw na te denken over of ze eigenlijk wel ziek zijn, en niet gewoon kwetsbaar.”

In zijn boek reconstrueert Heerma van Voss de amateuristische en wetenschappelijk dubieuze wijze waarop het medische etiket ‘angststoornis’ terechtkwam in het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), het handboek dat alom in de psychiatrie wordt gebruikt om tot diagnoses te komen. Ook beschrijft hij uitvoerig hoe de tijd waarin we leven onze angstklachten aanwakkert. Zo leidde het neoliberalisme en de individualisering ertoe dat we onszelf verantwoordelijk voelen voor ons succes – we menen er zelfs recht op te hebben – waardoor het risico om te falen des te groter wordt. Sociale media planten ondertussen zaden van minderwaardigheidsgevoelens in ons hoofd. “We hebben hogere verwachtingen van het leven dan vorige generaties, maar minder mogelijkheden. En als er mensen verzuipen in dat toch al moeilijk vol te houden systeem, geven we ze gewoon pillen, en zeggen we dat ze ziek zijn. Maar als één op de vijf zoiets op een moment in z’n leven ervaart, vind ik niet dat je het een ziekte mag noemen.”

Gedurende je zoektocht verandert je beeld van angst. Eerst was het een monster, een bijrijder die weigert de routekaart te delen. Gaandeweg ontdek je dat angst geen ‘ander’ is die je uit de auto kunt proberen te gooien, maar deel is van de auto zelf. Wat heeft dat inzicht je opgeleverd?

“Het heeft ertoe geleid dat ik meer kan relativeren. Angst zit in ons allemaal. De één is er vatbaarder voor dan de ander, maar dat is heel gradueel. Als er angsten opkomen, kan ik nu makkelijker denken: ‘Dit hoort nu eenmaal bij mij’. Het idee dat het in ons allemaal zit, helpt daarbij. Het zorgt ervoor dat ik van een afstandje kan kijken naar wat ik voel en ervaar. Dat is cruciaal, want angst is pas echt vervelend als je helemaal samenvalt met je gevoelens: ‘Help, dit is raar, dit voelt niet goed, ik krijg het benauwd, dit moet weg, ik moet dit oplossen, ik weet niet hoe, wat als het nooit meer overgaat!’ Dan wordt het paniek.

“Al is de afstand tussen jou en wat je ervaart oh zo dun, als er maar een beetje afstand is, kun je denken: ‘Ik ben nu even angstig, ik laat dit gebeuren’. Als je je verzet, wordt de ellende alleen maar groter. Vroeger zag ik het als een nederlaag: zie je wel, het is sterker dan ik, wéér een ronde verloren. Maar ik moet het niet als strijd zien. Veel angsten komen neer op het onvermogen met angst om te gaan. Dat zie je bijvoorbeeld bij beschrijvingen van mensen met pleinvrees. Zij zijn niet per se bang voor menigtes of pleinen, ze zijn bang dat ze door angst worden overvallen op een moment en plek waar zij geen controle hebben.”

‘Wat is er dan?’, was de vraag die, achteraf gezien, het einde van al zijn relaties inluidde, schrijft Heerma van Voss. Jarenlang had hij de overtuiging dat de romantische liefde hem zou ‘repareren’. Maar zijn relaties liepen stuk op wanhopig vastklampen en wederzijds onbegrip. Want hoe praat je eigenlijk over angst en depressie? “We hadden een nieuw betekenissysteem moeten opbouwen. Een Esperanto voor ongelukkigen”, schrijft hij. “Twee ingewijden in plaats van één.”

Is het überhaupt mogelijk voor een buitenstaander om angst te begrijpen?

“Nee. Iemand die het niet heeft meegemaakt zal het nooit volledig begrijpen. Die kloof is alleen met ervaring te dichten. Niet met metaforen, niet met beschrijvingen van wat er fysiek gebeurt. Dat wordt veel te bloemrijk of heel raar medisch – dat werkt niet.

“Maar accepteren kan wél. Ik vind dat er misschien wel meer liefde uit spreekt als de ander kan zeggen: ‘Eigenlijk weet ik niet wat je voelt, misschien begrijp ik er zelfs geen bal van, maar ik ben bij je, ik geloof je volkomen en ik accepteer dat dit nu even zo is. We gaan er het beste van maken’. Ik heb ‘begrijpen’ lang verward met ‘accepteren’. Voor mij was dat heel eenzaam, maar voor de ander is het óók eenzaam. Zij begreep het niet, en nam het persoonlijk. ‘Als ‘ie maar gelukkiger was met mij, dan zou hij zich niet zo voelen’, dacht zij. Ze dacht dat ze niet genoeg was. Dat is een verschrikkelijke gedachte.”

Je pleit in je boek voor meer openheid over angst en depressie, maar schrijft dat er ook een gevaar zit aan de manier waarop succesvolle mensen er in de media over praten.

“Wat het oplevert, is herkenning. Maar het gevaar schuilt in het misleidende narratief: een bekend persoon heeft een moeilijke periode meegemaakt, maar is er sterker dan ooit uitgekomen en daarom is z’n nieuwe album des te mooier. Zo wordt zijn angstverhaal omgesmolten tot een voorwaarde voor succes, een unique selling point. Maar veel mensen maken geen albums, die hebben gewoon een baan en geen enkele manier om hun angsten om te vormen tot iets succesvols. Zij herkennen zich misschien in de angsten, maar kunnen helemaal niks met de ‘oplossing’ die hen geboden wordt. Dat maakt dat ze zich nog meer een loser voelen.

“Daarnaast is zo’n verhaal ook gewoon een leugen, want zo werkt het niet – ook niet bij bekende mensen. Je hebt er niet ‘opeens’ last van en daarna niet meer. Het komt terug, misschien gaat het zelfs nooit meer over. Maar dat is geen verhaal. Je kunt niet zeggen: ‘Ik was depressief, toen maakte ik dit acceptabele album, en nu ben ik nog steeds depressief’. We zitten gevangen in die succescultuur, óók in de manier waarop we praten over angsten.”

Zit dat gevaar er niet ook bij jou in?

“Ik was me tijdens het schrijven bewust van de paradox dat ik met dit boek diezelfde arena betreed. Ik hoop maar dat ik tenminste niet die leugen in stand hou. Ik zeg niet dat het nu voorbij is. Van angsten heb ik nog elke dag last, en ook een inzinking zal terugkomen. Daarin doe ik dus hopelijk iets anders. Maar ik ben me ervan bewust dat ook ik er iets, een boek, van heb gemaakt en dat niet veel mensen dat kunnen. Sommigen zullen zeggen: ‘Leuk dat jij erover kan schrijven, maar ik kom al jaren m’n bed niet uit’. En ik hoop dat diegene dan toch iets aan mijn boek heeft. Dit is wat ik kan doen.”

Gepubliceerd in dagblad Trouw 9 mei, 2021