Mentale gezondheid, wat is dat eigenlijk? Voor Filosofie Magazine probeerde ik een antwoord te vinden

,

Naarmate de pandemie langer duurt, verschuift de aandacht naar de psychische gevolgen van lockdowns, thuiswerken en avondklok – naar onze ‘mentale gezondheid’. Maar wat betekent dat eigenlijk? Filosofie Magazine vroeg mij in een verhaal antwoord te geven op deze vraag. 

‘Plan een piekermoment,’ adviseert een speciaal ‘Steunpunt Coronazorgen’ van de overheid in tijden van lockdown. En ook: ‘Leg de lat niet te hoog’, ‘Kijk niet teveel nieuws’ en ‘Bedenk een challenge’. Met informatiewebsites, bewustwordingscampagnes en een speciaal steunpakket van 200 miljoen euro probeert de overheid de Nederlander ‘mentaal gezond’ te houden.

Jongeren die op hun studeerkamer colleges volgen, eenzame ouderen, mkb’ers die hun zaak ter ziele zien gaan, pubers die zich vervelen, sporters die de structuur van hun trainingsschema’s missen, artiesten die niet zonder podium kunnen, gezinsleden die te veel op elkaars lip zitten – in talkshows en de Tweede Kamer wordt luidkeels gevreesd voor hun mentale gezondheid. Maar wat betekent dat eigenlijk? Wanneer ben je mentaal niet meer ‘gezond’?

“We doen alsof we het weten” zegt hoogleraar psychiatrie Jim van Os. “We hebben ons laten verleiden psychische ziektes vast te leggen in een algoritmische ordening. Mentale gezondheid werd daarmee de afwezigheid van zo’n ziekteclassificatie”, zegt hij. In de psychiatrie wordt mentale gezondheid gedefinieerd aan de hand van een handboek, het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM). Anders dan bij de meeste lichamelijke aandoeningen, zijn er voor psychische ziekten geen aanwijsbare oorzaken of signalen in het lichaam te vinden. Een tumor wijst op kanker, de ziekte van Huntington tast de hersenen aan, maar psychisch lijden heeft zulke zogenoemde biomarkers niet. De DSM beschrijft psychische ziekten daarom als opsommingen van gedragingen en emoties. De stoornis borderline bestaat bijvoorbeeld uit negen symptomen, zoals ‘instabiel zelfbeeld’, ‘vaak last van een leeg gevoel’ en ‘moeite om woede te beheersen’, Voldoe je voor langere tijd aan minstens vijf ervan en heeft dit invloed op je dagelijks functioneren, dan heb je borderline – mentaal ongezond dus.

Maar gedragingen en gevoelens zijn moeilijk te objectiveren, diagnoses verschillen dan ook van psychiater tot psychiater, luidt de kritiek van onder andere Van Os. “Als niet de DSM psychisch lijden beschrijft – wat is het dan wél? Dat is een filosofisch vraagstuk dat we tot nu toe erg hebben verwaarloosd.” Zelf beschrijft hij psychisch lijden tegenwoordig in fenomenologische termen: “Mentale gezondheid is volgens mij als je mentale leven fluctueert. Je gaat van positieve naar negatieve ervaringen en je kunt vertrouwen op die veranderlijkheid: pieken in emoties keren altijd weer terug naar de baseline. Mentaal ongezond is wanneer die veranderlijkheid heel traag wordt en je de regulatie niet meer in de hand hebt. Je piekert bijvoorbeeld of bent angstig, en het lukt je niet meer jezelf af te leiden met andere gedachten die je kalmeren. Je blijft hangen in een niemandsland waarin je geen controle ervaart. Die negatieve gevoelens ervaar je als dwingend en machtig. Het is een onaangename staat waartegen je je probeert te verzetten. Dat verzet is psychisch lijden.”

Geen enkele gedraging of emotie is op zichzelf gestoord, zegt filosoof Sanneke de Haan. “Het kan in bedreigende situaties totaal terecht zijn dat iemand agressief, achterdochtig of angstig is.” De Haan ontwikkelde een holistisch model voor psychische gezondheid, waarin het draait om de toepasselijkheid van situatie en ervaring. “Volgens mij is er een psychisch probleem wanneer de manier waarop iemand de wereld ervaart stelselmatig afwijkt van de situatie. Iemand ervaart de wereld bijvoorbeeld voortdurend overmatig zinloos, zoals bij depressie, overmatig betekenisvol, zoals bij een psychose, of overmatig angstig zoals bij een angststoornis.” Ook De Haan ziet afwezigheid van mentale flexibiliteit als teken van mentale ongezondheid: “Ook al kom je op een fijne plek, ook al doe je iets leuks, je blijft angstig. Er is verstarring in hoe je de wereld ervaart.” 

Het blijft niet enkel bij de ervaring, zegt De Haan. “We moeten ons ook verhouden tot wat ons overkomt. Dit noem ik de existentiële dimensie. Die speelt een heel belangrijke rol bij hoe een stoornis zich ontwikkelt. Een duidelijk voorbeeld is de angststoornis met paniekaanvallen. Een paniekaanval is ontzettend beangstigend: hartkloppingen, kortademigheid – sommige mensen denken dat ze dood gaan. Maar vervolgens is de angst om nog een keer zo’n aanval te krijgen, vaak het meest belemmerend. Mensen gaan bijvoorbeeld de plekken vermijden waar ze een aanval kregen. Hetzelfde geldt voor gevoelens van schaamte en schuld. Stel dat een moeder in een gedachteflits bedenkt dat ze haar kind iets zou kunnen aandoen. Meteen daarna komt de gedachte: ‘Oh mijn god, wat zegt dit over mij? Ben ik een monster?’ Deze tweede gedachte wordt zo onderdeel van het probleem.”

Hoe meer je je verzet tegen de onaangename staat van zijn, hoe erger het wordt, zegt Van Os. “In de behandeling probeer je eerst te bereiken dat mensen zich er anders toe gaan verhouden, het meer van een afstand, zelfs met enige nieuwsgierigheid gaan bekijken. 90 procent van de patiënten met stemmen in hun hoofd ervaren die als machtig en dwingend. Met therapie kunnen ze leren dat ze die stemmen niet letterlijk hoeven nemen, maar als metaforen. Op de langere termijn probeer je te bereiken dat mensen zich niet meer richten op de symptomen, maar vrije ruimte ervaren om hun doelen in het leven weer na te streven.” 

Bij mentale gezondheid verwijzen sociaal wetenschappers al gauw naar ‘kwaliteit van leven’, zegt hoogleraar Presentie en Zorg Andries Baart. “Daar doe ik niet aan mee. Ik zet de brekelijkheid van het leven centraal, en het vinden van een bevredigende relatie daartoe. Hoe die bevredigende relatie eruitziet, is niet vast te stellen in objectieve maatstaven. Je bent mentaal gezond als je kunt dealen met het lek en gebrek van het leven. Sommigen zijn zo fijn besnaard dat ze het best overleven door zich terug te trekken en schuw te doen, anderen leren leven met het feit dat ze verkracht zijn door heel veel te bidden, weer anderen dempen hun negatieve gedachten door middelen te gebruiken. Als het voor hen een bevredigende relatie oplevert, is het goed. Mensen moeten kunnen zeggen: dit past bij mij, het heeft zin voor mij, zo kan ik verder.”

Maar de mens kun je niet zien als geïsoleerd kruidje-roer-me-niet, voegt Baart eraan toe. ‘Het gaat over jouw brekelijkheid, maar daar zijn anderen mee gemoeid. Die anderen zijn geen kleurloze echoputten, waarin je kunt schreeuwen: “Ik ga nu even heel gek doen, maar dat vinden we wel goed, toch?” Nee, die pruttelen tegen en zeggen bijvoorbeeld: “Ik verdraag het niet jou naar de drankkelder te zien gaan, want ik hou van je.” Met die anderen moet je dus rekening houden; dat hoort ook bij mentale gezondheid.

Psychische kwetsbaarheid is voor Baart dan ook geen kenmerk van een individu, maar heeft sterk te maken met de afhankelijkheidsrelaties tot anderen. “Er zijn altijd situaties of omgevingen waarin iemand niet psychisch kwetsbaar is. Allerlei jongetjes hebben nu een of andere psychiatrische diagnose omdat ze overbeweeglijk zijn, zich slecht kunnen concentreren. Die jongetjes zijn heus niet ongezond, de samenleving is niet gediend van beweeglijke onderzoekende jongetjes van 10 tot 16. Hun mentale gezondheid is erg afhankelijk van de waardering die de samenleving heeft voor die eigenschappen. Mensen ontlenen hun gezondheid aan de relaties met anderen, maar ze ontlenen er ook hun kwetsbaarheid aan.” 

Afwijken van de heersende maatschappelijke norm was eeuwenlang het enige criterium om mensen als ‘ziek’ te bestempelen en op te sluiten, beschrijft hoogleraar klinische psychologie en psychoanalyse Paul Verhaeghe in zijn essay Over normaliteit en andere afwijkingen. “Pas begin twintigste eeuw kwam daar een ander criterium bij: de subjectieve ervaring van de persoon zelf”, vertelt Verhaeghe. “Er zijn mensen die perfect voldoen aan de sociale verwachtingen, ze hebben een baan, een sociaal leven – maar ze voelen zich vanbinnen een puinhoop. Dit zijn de mensen die zelf vinden dat ze hulp nodig hebben.” Die twee criteria bestaan nog altijd naast elkaar, zegt Verhaeghe. “De psychiatrie is de enige medische discipline die behandeling kan opleggen onder dwang. Dat toont hoezeer de sociale norm nog altijd bepalend is.”

In zijn essay haalt Verhaeghe de zeventiende eeuwse filosoof Blaise Pascal aan: ‘De mensen zijn zo noodzakelijk gek, dat niet gek zijn alleen maar zou betekenen: gek zijn volgens een ander soort waanzin.’“Dit wordt het best duidelijk in vergelijkingen met het verleden”, legt Verhaeghe uit. “De manier waarop mensen zich gedroegen in het Victoriaanse tijdperk zouden wij in deze tijd hoogst abnormaal vinden. Iedereen bouwt een identiteit op aan de hand van voorgeleefde beelden. Je ontsnapt daarbij niet aan vervreemding. Maar vanaf welk punt wordt die vervreemding ziekmakend? Wanneer leidt het – en ik heb het hierbij uitdrukkelijk over mensen uit het tweede criterium, die zelf mentale hulp zoeken – tot angsten, depressies en burnout? De stelling die ik naar voren schuif: excelleren is het nieuwe normaal. We zijn veel te ver doorgeschoten. Mentale gezondheid betekent dat je meekunt in een wereld waarin alles sneller, beter, mooier moet. Op de achtergrond speelt het idee van maakbaarheid mee: het hangt allemaal af van onze eigen inspanningen. Wie niet excelleert, heeft gefaald. Dat maakt mensen ziek.” 

Dit is de ‘andere soort waanzin’ waarover Pascal het had, de alledaagse waanzin van de normaliteit, als weerspiegeling van het maatschappelijke ideaal, zegt Verhaeghe. “We willen zo graag geliefd worden dat we ons op een ziekelijke manier identificeren met het ideaalbeeld dat ons voortdurend wordt voorgehouden.” Dat de lockdown nu leidt tot gevoelens van depressiviteit, angst en onzekerheid, noemt Verhaeghe dan ook een ‘uitvergroting van wat eerder al aan de hand was.’ “In deze omstandigheden is het onmogelijk aan het ideaalbeeld te voldoen – maar tien jaar geleden was het ook al bijna onmogelijk. Dat veel mensen de eerste weken van de lockdown stiekem best aangenaam vonden, zegt genoeg over de toestand waarin ze zich daarvóór bevonden. Ze konden eindelijk tot rust komen.” 

Om mentaal te floreren, is psychische stabiliteit een pré, maar niet genoeg, zegt filosoof Sanneke de Haan. “Je moet je leven kunnen inrichten in overeenstemming met wat waardevol en belangrijk voor je is. Je moet het gevoel hebben dat het wat uitmaakt wat je doet, als tegenhanger van gevoelens van leegte en zinloosheid. Anderen zijn daarin heel belangrijk. We zijn sociale, lichamelijke wezens – geen hoofden op pootjes, hoewel we daar in Zoom en Teams wel toe gereduceerd lijken te worden. Verbondenheid met anderen geeft een gevoel de moeite waard te zijn.”

Verhaeghe noemt het de ‘helende ander’. “Helen betekent ook ‘volledig maken’. Ik kom iets tekort, jij doet iets voor mij waardoor ik het gevoel heb completer te zijn.” Om elkaar mentaal gezond te houden, stelt hij zelfzorg voor. “In de klassieke invulling van het begrip, zoals Aristoteles benadrukt: als ik goed voor mezelf zorg, zorg ik goed voor de gemeenschap – en andersom. Want ik maak het niet goed in een omgeving waarin anderen verkommeren.” Wat die zorg inhoudt? Verhaeghe grinnikt even. “Dat ik deze vraag krijg, is zo typisch voor het tijdskader. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn: spontaan naar iemand toestappen, een praatje maken, maar ook hulp verwachten van een ander wanneer je in nood bent en het normaal vinden dat een ander op je afstapt – zonder er meteen vanuit te gaan dat die ander kwaad in de zin heeft. Vertrouwen is een sleutelbegrip.”

Gepubliceerd in Filosofie Magazine, april 2021