Zo ‘voelt’ het om in een hedendaags concentratiekamp te leven

De 29-jarige Shing Dong-hyuk werd geboren in een Noord-Koreaan strafkamp waar geen mens levend uitkomt. Hij wel.

Gepubliceerd in Daily Matters, maart 2013

Als Shin Dong-hyuk veertien jaar is, worden zijn broer en zijn moeder publiekelijk vermoord. Shin staat op de eerste rij, tussen de duizenden andere kampgevangen, en kijkt naar de scène. Shin huilt niet. Shin voelt niets. Shin is het ermee eens. Want wie de regels overtreedt, moet daarvoor boeten.

Shin Dong-hyuk heeft zijn moeder en broer zelf verraden. Hij ving hun gesprek op waarin ze spraken over vluchten. Vluchten mag niet in het Noord-Koreaanse strafkamp – zo zijn de regels. En Shin deed wat de regels hem opdroegen: hij gaf zijn broer en moeder aan.

Hij dacht dat het normaal was. Shin werd geboren in Kamp 14, een Noord-Koreaanse strafkamp voor politieke gevangenen die nooit meer vrij komen. Hij wist niets van een wereld daarbuiten, evenmin van affectie, vertrouwen, emotie, of wat een moeder überhaupt betekent.

Vuurtje stoken onder zijn rug
Nu leeft hij in die ‘wereld daarbuiten’. Een magere jongeman van 29 jaar, zijn gezicht toont vermoeidheid maar geen expressie. Zijn dikke jas houdt hij aan, hoewel het warm is in de hotellobby in Den Haag. “Het liefst zou ik alleen zijn, rusten. Zitten, en voor me uitstaren zonder te denken”, zegt hij. In plaats daarvan reist hij de hele wereld af, geeft interviews en lezingen over de gruwelijkheden in het Noord-Koreaanse strafkamp waaruit hij op 23-jarige leeftijd als één van de enigen ooit wist te ontsnappen. “Ik heb geen andere keus dan mijn verhaal te vertellen, het is wie ik ben.”

In Camp 14 – Total Control Zone reconstrueert regisseur Marc Wiese Shins levensverhaal. Shin werkte vanaf zijn zesde in kolenmijnen, at gekookte ratten om de honger te stillen, en werd op zijn veertiende maandenlang gemarteld, als straf voor de ontsnappingsplannen van zijn broer en moeder. Hij wordt geslagen op zijn hoofd, en opgehangen aan zijn voeten en polsen. Onder zijn rug stoken de kampcommandanten een vuurtje.

Shins verhaal wordt in de film afgewisseld met animaties die het kampleven dichterbij brengen, en getuigenissen van een voormalig kampcommandant en een ex-officier van de Noord-Koreaanse geheime politie, die nonchalant beschrijven hoe ze kampgevangen behandelden als beesten. “Soms maakten we een vrouw zwanger, dan verzonnen we snel een reden om haar tot dood te veroordelen”, vertelt één van hen.

Vluchten over het dode lichaam van een ander
Het was niet het verlangen naar vrijheid of een leven zonder martelingen, dat Shin uiteindelijk deed vluchten. Een nieuwe gevangene die van buiten het kamp kwam, vertelde hem over kip en barbecuevlees en rijst. “Vrijheid had ik nooit geproefd, ik wist niet dat het bestond. Iets wat je niet kent, kun je ook niet missen. Maar honger proefde ik iedere dag”, vertelt Shin.

Wanneer hij op een dag samen met de nieuwe kampgevangene hout moet sprokkelen dichtbij het hek, grijpen ze hun kans. De andere gevangene klimt eerst in het hek, wordt geëlektrocuteerd en sterft. Over het dode lichaam van zijn medegevangene weet Shin naar buiten te klimmen.

Zelfmoord
“Nu rij ik in een auto, ik eet in restaurants, ik heb een luxeleven”, zegt hij. “Maar ik ben ongelukkig.” Het lukt hem niet te aarden. “In de wereld buiten het kamp lijden de mensen óók. Alles draait hier om geld – in het kamp weten ze niet eens wat geld is. Hoe zwaar het leven daar ook was, suïcide heb ik nooit gezien. Hier plegen mensen iedere dag zelfmoord.”

Er is veel wat hij niet begrijpt aan deze wereld, en andersom. Toen hij op zijn veertiende na maanden van martelingen in een cel werd gegooid, verzorgde een onbekende oude medegevangene Shins gehavende lichaam vol puswonden, en redde daarmee zijn leven. “Het was voor het eerst dat ik affectie voelde. Dat mensen sociale wezens zijn, had ik tot die tijd nooit geweten”, zegt hij in de film. In de lobby schudt hij zijn hoofd. “Nee, nee. Op dat moment kon ik niet bevatten wat ik voelde. Pas vele jaren later, in deze wereld, begreep ik dat wat er toen gebeurde, een vorm van menselijke affectie moet zijn geweest.” Op de vraag of hij dat gevoel nu beter begrijpt, antwoordt hij zonder aarzelen: “Ik heb meer tijd nodig om dat te ontwikkelen.”