‘Wij zijn de slijtende werkpaarden’ – werken in de ouderenzorg

Ouderenverzorgers werken in kleine contracten en met onregelmatige roosters. Tijdens de
coronapandemie werden ze niet serieus genomen en inmiddels hebben hun instellingen de
hoogste verzuimcijfers ooit. Waarom hebben deze toegewijde mensen zo’n lage prioriteit?

Gepubliceerd in de Groene Amsterdammer, 15 maart 2023

In een vrijwel lege kamer ligt een vrouw op bed te kermen van de pijn. ‘Goedemorgen
lieverd’, zegt verzorgende Gerda (61) tegen haar. Ze staat naast de vrouw, de gordijnen zijn
dicht. ‘Ik heb een pijnstiller voor je, kom maar zitten lieve schat, morgen mag je eindelijk
naar het ziekenhuis.’ ‘Schei uit met je lieve schat’, klinkt het onder de dekens.
Het is maandagochtend acht uur in verpleeghuis Dorpsveld, een zorglocatie van Stichting
Laurens in Charlois, een wijk in Rotterdam-Zuid. Gerda staat door een zieke vanochtend
met een volle kracht minder op afdeling 1: een gesloten afdeling met zeventien bewoners
die al ver in hun dementie zijn.

De bewoonster weigert de pijnstiller. Gerda trekt haar plastic handschoenen aan. De vrouw
jammert: ‘Het doet zo’n zeer!’ Gerda: ‘Ik kan me dat zo voorstellen, mevrouw. Ik ga nu je
bed wat omhoog doen, zodat ik hem makkelijker kan terugduwen.’ Het alarm dat Gerda bij
zich draagt gaat af, een hels geluid dat nog de hele dag over de afdeling zal klinken. Ze
negeert het en vraagt de vrouw op haar zij te gaan liggen. Ze doet de luier van de vrouw uit.
Een stuk darm van zeker twintig centimeter steekt uit. Gerda duwt voorzichtig maar
zonder aarzelen de darm weer terug. ‘Dit doen we al ruim een jaar, soms wel tien keer per
dag bij haar. Onmenselijk. Hopelijk beslissen ze morgen eindelijk om haar te opereren’, zegt
ze terwijl de vrouw het uitschreeuwt. ‘Hij zit er weer in, schat.’ De vrouw slaakt een zucht:
‘Moeder Maria sta mij bij.’

Er dreigt een zorginfarct in de ouderenzorg, waarschuwen zowel vakbonden als werkgevers.
De vergrijzende bevolking doet een steeds groter beroep op de zorg, terwijl het even hard
vergrijzende personeel met pensioen gaat en de toename van nieuw personeel achterblijft.
Van alle personeelstekorten in de zorg zijn de problemen verreweg het grootst in de
ouderenzorg. De instroom van nieuw personeel lag in 2021 nog maar 0,77 procent boven de
uitstroom – nooit eerder was het verschil zo klein. Onderzoeksbureau ABF berekende in
opdracht van het ministerie van VWS een verwacht tekort van 24.000 werknemers in
2022, dat zal oplopen naar ruim 67.000 in 2030. Daarnaast is in geen enkele sector het
verzuim zo hoog als in de ouderenzorg. Begin vorig jaar gold hier het hoogste
verzuimpercentage ooit door het CBS gemeten: 10,4. Ter vergelijking: het landelijk
percentage was toen met 6,3 ook op z’n hoogst.

Verzorgenden en helpenden maken met bijna zestig procent het grootste deel uit van de
werknemers in de ouderenzorg – tegen bijvoorbeeld twaalf procent verpleegkundigen.
Verzorgenden en helpenden halen de ouderen dagelijks uit bed, wassen ze, kleden ze aan en
geven ze te eten. Ze zorgen dat ze medicijnen krijgen en hebben een belangrijke rol bij het
signaleren van problemen. Het is de groep die de ouderenzorg draaiende houdt. Maar juist
zij voelen zich niet gewaardeerd, blijkt uit onderzoek van De Groene Amsterdammer en
onderzoekscollectief Spit. Ze werken, soms tegen hun zin, in kleine contracten. Ze hebben
grote moeite hun onregelmatige uren te combineren met de zorg voor een gezin; eenderde
is daarnaast mantelzorger en ze moeten rondkomen van lage salarissen. Verzorgenden
vinden dat hun expertise niet erkend wordt, terwijl zij de meeste tijd met de ouderen
doorbrengen en hen het beste kennen. De manier waarop er tijdens de coronapandemie
met de ouderenzorg werd omgesprongen, heeft dit idee alleen maar versterkt.

Op de gang van verpleeghuis Dorpsveld versnelt verzorgende Gerda haar pas. Nog dertien
bewoners moeten er voor het ontbijt uit bed worden gehaald. Haar alarm gaat weer af, uit
een van de kamers klinkt ‘Zuster! Zuster!’ Gerda roept: ‘Ik kom er zo aan!’ Ze komt langs
een mannelijke bewoner die in zijn pyjama in de gang staat. Zijn ogen en mond zijn wijd
opengesperd, zijn armen steekt hij voor zich uit terwijl hij huilende geluiden maakt. Ze
spreekt hem rustig toe: ‘Gaat u maar even naar uw kamer, ik kom er zo aan.’
Bij de zusterpost neemt Gerda de medicatielijst door, ze moet straks de medicijnronde
doen. Collega-leerling Shani (18) komt binnen. Ze vraagt of Gerda met haar mee kan lopen
om insuline voor een bewoner van afdeling 2 te halen. In de lift bespreken ze kort het
rooster. Morgen staat Gerda in de avond met vier leerlingen – waaronder Shani – en één
helpende, verspreid over drie afdelingen. ‘Ik moet dan als verzorgende de medicatie voor
het hele huis uitdelen, omdat ik als enige bevoegd ben.’ ‘Ik kan wel langer blijven hoor’,
reageert Shani. ‘Ik heb het hele weekend uitgeslapen omdat ik weet dat het druk wordt deze
week.’ Gerda: ‘Rustig aan, je moet jezelf wel in de gaten houden. Hoe gaat het op je nieuwe
kamer? Heb je nog spullen nodig? Bestek?’ Shani: ‘Bestek kan ik goed gebruiken. Pannen
en kopjes trouwens ook.’ Samen nemen ze daarna alle stappen door die nodig zijn om
straks, onder begeleiding, insuline te spuiten bij een bewoner.

Terug op afdeling 1. Een van de bewoners zit op de wc met zijn luier aan als Gerda
binnenkomt. De man ziet bleek en ademt zwaar. Gerda kijkt in zijn luier, geeft hem een
washandje voor zijn gezicht. Gerda tegen de man: ‘Gaan we de billen even wassen want er
zit poep aan.’ Ze werkt nu sinds 21 jaar in de ouderenzorg. Eerst zat ze achter de kassa in
een supermarkt, daar zag ze zoveel eenzame ouderen dat ze besloot om zich om te laten
scholen. Over de hele afdeling is nu het gehuil van de man die eerder op de gang stond te
horen. ‘Dit hoor je soms de hele dag’, zegt Gerda. ‘Hartverscheurend is het. Maar je moet
ook oppassen met hem. Deze man is sterk joh, gisteren had hij nog een collega bij de keel
gepakt.’

Rond half elf is het tijd voor koffie in de kantine. Medewerkers van drie afdelingen nemen
met elkaar de ochtend door. Het is best een rustige dag, vinden ze. ‘We helpen elkaar hier,
dat is het mooie’, zegt een van hen. Niet alleen als er iemand ziek is, maar ook met andere
zaken, leggen ze uit. Gerda woont in de wijk Hoogvliet, daar wonen meer ‘meiden’ van
Dorpsveld. ‘Ik neem ze ’s ochtends vaak met de auto mee naar het werk, dat scheelt weer in
de reiskosten’, vertelt ze. ‘En soms betaal ik ook weleens mee aan hun boodschappen.’ Zelf
verdient Gerda 20,58 euro bruto per uur, ze mag niet klagen, vindt ze.
Uit de keuken klinkt geroep. Gerda staat op. ‘Er zijn weer eieren’, zegt ze. Haar collega naast
haar kijkt haar vragend aan. ‘Ze leveren hier verse eieren. Ze zijn nu 2,05 euro voor een
doos van tien. Vorig jaar oktober was het 1,50 euro. Maar dat is nog altijd een stuk
goedkoper dan in de winkel.’ Haar collega kijkt verrukt. ‘Ik wil dat ook’, zegt ze. Gerda:
‘Tuurlijk schat, ik haal ze voor je. Hoeveel wil je er?’

Het inkomen van verzorgenden is niet voldoende om economisch zelfstandig te zijn,
concludeerde de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving in 2020 in het adviesrapport
Applaus is niet genoeg. Meer dan vier op de tien verzorgenden kampt met geldzorgen,
dertien procent redt het financieel niet, bleek vorig jaar zomer uit een enquête onder 716
verzorgenden door het vakblad voor verzorgenden. Volgens werkgeversorganisatie Actiz
meldt een enkele ouderenzorginstelling dat bij maar liefst twintig procent van de
medewerkers loonbeslag is gelegd.

Een beginnend verzorgende in de ouderenzorg verdient ongeveer veertien euro bruto per
uur. Het bruto maandsalaris van 2200 euro kan uiteindelijk oplopen tot rond de
drieduizend. Tenminste, bij een fulltime baan. Maar die heeft bijna niemand. Negen van de
tien verzorgenden en helpenden werken volgens het CBS in deeltijd.

Ouderenzorgmedewerkers kiezen daar lang niet altijd zelf voor, blijkt uit de ruim dertig
interviews die we hielden. Werkgevers zijn vaak niet bereid grote contracten aan te bieden,
omdat zorgmedewerkers dan minder flexibel zijn om in te vallen wanneer er gaten in het
rooster zijn, vertellen de geïnterviewden. ‘Natuurlijk heb ik gevraagd of ik meer mag
werken dan die achttien uur’, zegt Yvonne Jaspers (56), die als gastvrouw in een zorgvilla
werkt waar ze bewoners met dementie begeleidt bij het eten en naar de wc gaan. ‘Een
groter contract is onbespreekbaar. Terwijl er inmiddels een gastvrouw is uitgevallen, ze
vragen dus vaak of ik kan overwerken.’

In ruil voor haar extra uren krijgt Jaspers vrije tijd. ‘Ik heb nu aardig wat vakantie
opgenomen, maar ik zit nog steeds met 122 uur te veel. Geen idee wanneer ik die moet
opnemen.’ In veel organisaties is het mogelijk de extra uren te laten uitbetalen. Toch kiezen
veel ouderenzorgmedewerkers ervoor dit niet te doen, omdat ze bang zijn voor de gevolgen
bij de Belastingdienst. De gemiddelde werknemer in de ouderenzorg werkt 22 uur: ze
vallen daarmee in het laagste belastingtarief en hebben recht op huur-, zorg- en
kinderopvangtoeslag. Extra uren betekent meer belasting en minder toeslagen, soms leidt
dit er zelfs toe dat ze er onder de streep minder aan overhouden.

Janneke Milort laat haar driehonderd overuren toch maar uitbetalen, vertelt ze. Ze werkt al
32 jaar in de thuiszorg en heeft een contract van zestien uur, maar door grote tekorten in
haar team maakte ze in de zomer weken van veertig uur. Ze weet dat ze zich met de
uitbetaling van al die extra uren in de vingers snijdt, maar: ‘Hoe ga ik ooit driehonderd uur
opmaken? Dat kan niet als er geen personeel is.’ Ze woont met haar 55 jaar nog in een flatje
voor jongeren en zou graag verhuizen naar een huurhuis met een lift. ‘Het probleem is:
door die extra uren zat ik vorig jaar waarschijnlijk boven de drempel om in aanmerking te
komen voor een sociale huurwoning. Maar in de vrije sector zit je zo aan negenhonderd
euro per maand. Als ik de uren van mijn contract werk, verdien ik twaalfhonderd euro. Zo’n
huurhuis kan ik dus niet betalen.’

Ook Jaspers kwam al eens in de problemen vanwege overuren. ‘Door een reorganisatie was
ik mijn baan in de financiële dienstverlening kwijtgeraakt. Ik kon gelukkig een baan in de
thuiszorg krijgen en het UWV zou mijn salaris aanvullen met de uitkering waar ik recht op
had. Pas drie jaar later kreeg ik te horen: u heeft destijds te veel verdiend. Alles wat ik netto
had gekregen, moest ik bruto terugbetalen: achtduizend euro! De Belastingdienst kwam
ook nog met een vordering van tweeduizend euro. Ik snapte er niks van, ik had al mijn uren
netjes opgegeven. Ze kregen het niet uitgelegd, maar het kwam erop neer dat mijn
weekgemiddelde te hoog was geweest. Gelukkig kon mijn dochter een deel voorschieten, en
ik ben een periode in een hotel gaan werken naast mijn baan in de ouderenzorg. Het was
een zware tijd, want ik was ook nog mantelzorger voor mijn moeder. Het was puur
overleven.’

‘Het draait allemaal om de vraag: wat heeft de samenleving over voor de ouderenzorg?’ Inge
Borghuis, zelf van oorsprong verpleegkundige, is inmiddels elf jaar bestuurder van
Amstelring, een organisatie met 23 locaties in en rondom Amsterdam en 3700
medewerkers. Ze zit in haar werkkamer in een grote verpleeghuislocatie in Nieuw-West.
‘We lopen in de ouderenzorg achter als het gaat om de salarissen, er is een gat van 7,5
procent met vergelijkbare functies. Om mensen te behouden moet je ze wel een salaris
kunnen bieden waar ze van kunnen leven.’ Als bestuurder staat ze met haar rug tegen de
muur, vertelt ze. Ze kan lobbyen wat ze wil en dat doet ze ook. Maar: ‘Wij zijn gebonden
aan een CAO. Ik gun onze zorgmedewerkers wel meer dan die tien procent inflatiecorrectie,
maar het geld is er niet.’ Ze vindt het schrijnend dat op een van haar locaties onlangs een
weggeefwinkel is geopend, zegt ze. ‘Het is een winkel waar medewerkers gratis de dagelijkse
boodschappen kunnen halen; pasta, pindakaas, pakken maandverband. Het is natuurlijk
mooi dat het er is, maar het is verdrietig dat dit nodig is.’

Ze weet dat er nog veel te winnen is met flexibele roosters. En ze weet ook dat er
medewerkers zijn die best meer zouden willen werken, maar die dit niet doen omdat ze dan
netto minder overhouden vanwege het verlies van toeslagen. ‘Dat is toch vreselijk. Ik vind
dit ook echt een maatschappelijk probleem; als er vrouwen zijn die niet meer uren kunnen
werken vanwege die inkomensgrens, dan moet die grens omhoog.’

Werken met mama- en papa-roosters en ‘blijmakers’ (mensen zonder zorgachtergrond):
Borghuis staat overal voor open om wat aan de krapte te doen. Maar ze weet ook: je kunt
niet alles ondervangen. ‘We zijn een multiculturele zorgorganisatie, we hebben veel
alleenstaande moeders onder onze medewerkers, er zijn mensen met schulden en mensen
die twee banen hebben. Er zijn vrouwen die in een scheiding liggen of die een kind hebben
dat veel ziek is. Natuurlijk drukken al die zaken op het werk, want wat doen mensen dan:
ze melden zich ziek.’

In de ‘woonkamer’ van Dorpsveld zingt een groepje bewoners mee met de muziek die uit de
speakers komt. Alleen de Eritrese man, die geen Nederlands spreekt, zingt niet mee: ‘Daar
in dat kleine café aan de haven/ Daar telt je geld of wie je bent niet meer mee.’ Verzorgende
Dominique (33) is naar afdeling 1 gekomen om te helpen met het wassen van een bewoner.
Als alleenstaande moeder van een zoontje van twee is het rooster voor haar regelmatig een
probleem, vertelt ze even later in de zusterpost. Zeker omdat ze niet kan rekenen op de
steun van haar familie, die in het buitenland woont. ‘De kinderopvang pikt het niet
wanneer ik pas een maand van tevoren kan laten weten wanneer mijn kind naar de opvang
komt. Ik heb daarom nu een contract bij de kinderopvang van vijf dagen per week.’ Maar
daar kan ze niet terecht als ze een avond-, nacht- of weekenddienst heeft. ‘Ik heb twee
collega’s die soms op mijn kind passen, en een oppas, maar zij is wel echt mijn last resort.
Eén keer heb ik vanwege mijn rooster in een maand alleen al zevenhonderd euro aan haar
uitgegeven.’

Ze komt met haar slaris niet uit, vertelt Dominique. ‘Daar ben ik heel eerlijk in. Ik verdien
rond de achttien euro per uur. Ik huur een particuliere woning van duizend euro per maand
omdat er een wachtlijst is voor sociale huurwoningen.’ Ze komt uit Suriname, is sinds vijf
jaar in Nederland en staat daarom nog te kort ingeschreven, zegt ze. Om te voorkomen dat
medewerkers in de knoop komen met de Belastingdienst, biedt Stichting Laurens het
personeel de keuze hun overuren uit te betalen in tegoedbonnen. Dominique: ‘Je kunt
kiezen voor een bol.com-bon van 750 euro. Daar kun je bijvoorbeeld een wasmachine of
iets anders voor kopen.’

Leerling Shani komt binnen. ‘Je haar zit rommelig’, merkt Dominique op. ‘Heb je geslapen?
Ga het maar even natmaken.’ Shani knikt, tussen haar ochtend- en avonddienst is ze even
naar huis gegaan om te slapen. Ze is nog niet helemaal wakker, zegt ze verontschuldigend.
Dominique: ‘Ik heb trouwens veel geluk met Shani, zij past vaak op mijn zoontje als ik een
nachtdienst heb.’ Afgelopen Kerst stond Dominique alle dagen in de nacht ingeroosterd,
vertelt ze. Een van de nachten had ze kunnen ruilen. Op de andere dagen bleef Shani bij
haar slapen. Met een klein kind zijn de nachtdiensten best zwaar, geeft ze toe: je werkt van
half elf ’s avonds tot zeven uur ’s ochtends. Er zijn rustige nachten, maar soms staan er ook
zes bewoners te huilen op de gang.’

Waarom is het personeelstekort in de ouderenzorg zo hoog? ‘Nederlanders willen niet met
ouderen werken’, antwoordt Dominique. ‘Ze willen geen poep schoonmaken en daar heb je
hier wel mee te maken.’ Shani knikt: ‘Ik verdien als leerling inmiddels zo’n dertien euro per
uur, dat was een tijd 6,19 euro. Toen ik dat aankaartte, bleek het niet te kloppen gelukkig.’
Dominique: ‘Zes euro. Dat is minder dan bij de Action.’ De ouderenzorg is echt iets voor
haar, vindt Shani. Ze komt uit Curaçao en sinds drie jaar is ze in Nederland. ‘Ik leer hier
zoveel. Van de ouderen leer ik allemaal liedjes die ik nooit had gehoord. Ik zeg altijd: als je
dit werk niet ook gratis zou doen, dan is het niks voor jou.’

Een kwart van de medewerkers in de ouderenzorg voelt zich fysiek uitgeput door het werk,
vijftien procent is mentaal uitgeput, blijkt uit onderzoek van zorgverzekeraar IZZ. ‘Eigenlijk
zaten we vóór covid al aan onze max’, vertelt wijkverpleegkundige Inge Jansen. ‘Maar
tijdens covid hebben we er nog wat harder aan getrokken. Nu is de rek er echt uit. Ik zie het
om me heen: collega’s knappen van de ene op de andere dag af. Niet eens zozeer omdat ze
ziek zijn, maar omdat ze niet meer kunnen. We zijn zo moe en krijgen niet de kans om bij te
komen.’

Veel ouderenzorgmedewerkers zijn teleurgesteld over hoe er met hen tijdens de
coronacrisis is omgegaan. Covid sloeg genadeloos toe in de ouderenzorg, ook onder het
personeel. Ruim zestig procent van de medewerkers raakte besmet, blijkt uit onderzoek van
IZZ uit 2022, een van de hoogste percentages in de zorg. Uit het meldpunt Long Covid van
de FNV blijkt dat de besmetting op het werk in de ouderenzorg het hoogst was van alle
zorgsectoren: bijna tachtig procent zegt hun besmetting op het werk te hebben opgelopen.
Wijkverpleegkundige Karin van Dijk (53) zit inmiddels thuis met een burn-out en nog
zeventien weken aan niet-opgenomen vakantieuren. Ze was een van de eersten uit haar
team die begin 2020 corona kreeg. ‘De ziekte duurde bij mij twee maanden, daarna kon ik
wel weer aan het werk. Dat ik zelf ziek werd, vond ik niet eens het probleem. Wat mij vooral
stoorde is dat we telkens achteraan stonden als er beschermingsmateriaal werd verdeeld. Ik
had een cliënt die er heel slecht aan toe was, ze kreeg geen adem meer, dus ik belde de
ambulance. Die ambulancemedewerkers kwamen van top tot teen ingepakt en ik stond
daar bij die mevrouw met helemaal niks: geen mondkapje, geen handschoenen, niks. Wat
maakt dat ik minder ben? Waarom wordt er zo op ons neergekeken?’

Het kerstinterview met Jaap van Dissel eind 2020 strooide extra zout in de wonden. Als de
RIVM-baas gevraagd wordt hoe het zo mis kon gaan in de verpleeghuizen, zegt hij dat het
opleidingsniveau van de verzorgenden hierin een rol speelde. Jacobi Vlaming,
wijverpleegkundige, voorheen verzorgende: ‘Ik vond dat enorm kwetsend, juist omdat Van
Dissel verantwoordelijk was voor het tekort aan beschermingsmiddelen in de
verpleeghuizen. Wij worden gezien als de sukkels van de samenleving, die zich bezighouden
met weggestopte oude mensen. Ze hebben geen idee hoe complex het werk is. Ik werd in
het verpleeghuis een keer gevraagd om mee te denken over oplossingen bij conflicten met
familieleden van bewoners. Voor die uren kreeg ik vier keer zoveel betaald. Terwijl je in een
groepswoning met zeven dementerenden 85 handelingen tegelijk moet uitvoeren. Voor mij
was zo’n projectgroepje echt uitrusten.’

Voordat Gerrit (52) om half acht ’s ochtends zijn werkdag bij verpleeghuis De Gooyer van
Cordaan in Amsterdam-Oost begint, gaat hij eerst even langs bij mevrouw Jansen. Het is
nog donker op haar kamer, voorzichtig tilt hij haar deken even op. ‘Hoe gaat het?’ Er klinkt
een zwak geluidje. Toen hij gisteravond naar huis ging, dacht hij niet dat mevrouw Jansen
de nacht zou halen, vertelt hij. Maar ze is er nog. ‘Ik kom zo bij je terug’, zegt hij.
Gerrit werkte 25 jaar als verzorgende in de ouderenzorg, sinds twee jaar is hij
verpleegkundige – de enige op zijn afdeling somatiek waar twaalf ouderen wonen die zware
fysieke zorg nodig hebben. In het kantoortje van de medewerkers dat uitkijkt over de
Amsterdamse Dappermarkt doet hij de lichten aan en bekijkt het rooster van die ochtend.
De ene collega blijft thuis met corona, de ander komt wel maar heeft een blessure aan haar
hand. ‘Dat wordt een pittig ochtendje’, zegt hij monter. Hij begint zijn ronde met Simon, die
hij in bed wast en verschoont terwijl ze samen meezingen met de jaren-zestigplaylist. Bij de
eerste noot roept Simon de titel van het liedje al. ‘Simon is drummer geweest’, zegt Gerrit
terwijl hij hem met de tillift in zijn rolstoel zet. Hij kamt Simons haren, doet zijn gebit in,
scheert zijn wangen en spuit wat aftershave op. Gerrit doet alles snel, maar zonder te
haasten. ‘Wil je je witte of zwarte schoenen aan?’

Gerrits collega Karen (58) arriveert met een polsbrace om. ‘Ik voel me zo schuldig, nu moet
jij alles doen’, zegt ze tegen Gerrit. Ze spreken af dat ze zo weinig mogelijk taken op zich
neemt waarvoor ze kracht moet zetten in haar hand en arm – wassen en aankleden van
bewoners gaat niet lukken. ‘Ik werk al dertig jaar in de zorg. Vroeger dacht ik dat ik
superwoman was’, zegt ze. ‘Maar nu lijkt het of de aftakeling is ingezet. Het begon ongeveer
een jaar geleden met een gebroken enkel, daarna is het steeds wat anders.’ Ze zwaait met
haar pols. ‘Nu dit weer. Ik kon er nog heel lang gewoon mee werken, maar ineens lijkt het
alsof mijn arm in de fik staat.’ Ze zucht. ‘Ik kan pas op mijn 62ste via een regeling minder
gaan werken. Ik moet dus nog vier jaar zo door. Soms heb ik het gevoel dat wij
werkpaarden zijn. We trekken onze mond niet open, we werken gewoon door. Maar bij al
die paarden zie ik nu slijtages.’

In de vensterbank van het medewerkerskantoortje staat een ingelijste foto van een
lachende vrouw: hun collega die aan het begin van de pandemie overleed aan corona. Ze
was 45 jaar. ‘Tuurlijk, er was in het begin nog zoveel onbekend over covid’, vertelt
verzorgende Simone (53). ‘Maar wij zagen de bewoners veranderen: ze vielen meer, kregen
blaasontsteking en vertoonden verward gedrag. Dat zijn niet de standaard covidsignalen
die toen bekend waren, de huisarts beweerde bij hoog en bij laag dat het geen corona was.
Maar wij vonden het verdacht. Sommige medewerkers hadden mondkapjes meegenomen
van huis, maar die mochten we van de leidinggevende niet op omdat het de bewoners zou
afschrikken. Wij zagen hoe de bewoners eraan toe waren, wij kenden ze. Maar het
management en de huisarts namen ons niet serieus. Pas toen een van die bewoners
overleed werd er naar ons geluisterd. En wat bleek: al die bewoners van wie wij het
vermoedden, hadden inderdaad corona.’

Simone heeft wel vaker het gevoel dat er niet naar haar wordt geluisterd. En ze is niet de
enige. Uit recent onderzoek van de Vrije Universiteit onder ruim 250 verzorgenden blijkt
dat bijna zeventien procent van de ondervraagden de werkomgeving als te onveilig ervaart
om zich uit te spreken tegen de leidinggevende. Eén op de vijf ziet het als tijdverspilling om
überhaupt te proberen dingen te verbeteren. Er worden maatregelen doorgevoerd zonder
dat medewerkers daar iets van kunnen zeggen, vertelt Simone. ‘In het najaar van 2021
moesten we het ineens met een persoon minder doen. Er wordt niet over gecommuniceerd,
zoiets wordt slechts gemeld op een vergadering, door een interim-manager die we in zijn
hele werktijd hier maar één keer gezien hebben. Nu is er weer een nieuwe. Hij moet het
wiel opnieuw uitvinden, omdat hij uit een andere sector komt en zich dus eerst moet
inwerken.’ Ze geeft nog een voorbeeld: ‘Beneden staat een flap-over waarop we iedere dag
schrijven welke werknemer op welke afdeling werkt. Dat is handig voor familie van
bewoners en medewerkers, zodat ze weten wie ze kunnen aanspreken. Maar nu is van
hogerhand opeens bedacht dat het bord weg moet. Echt belachelijk.’

Collega Audrey van een etage lager is gekomen om Gerrit te helpen met het fysiek zware
werk dat hij niet in z’n eentje kan. Samen trekken ze mevrouw Jansen omhoog zodat ze wat
rechterop in bed zit. ‘Dit is even vervelend, schat’, zegt Gerrit. De vrouw reageert niet. Hij
checkt haar temperatuur, het zuurstofgehalte in haar bloed, bloeddruk en suikerspiegel. De
waardes baren hem zorgen, net als de uitgebluste blik in haar ogen. Mevrouw Jansens
dochter volgt al zijn handelingen nauwgezet. ‘Ze eet niet, dus ik wacht nog even met
medicatie’, legt hij haar uit. ‘Eerst moet de dokter langskomen.’ Audrey staat bij het
voeteneind en streelt mevrouw Jansens been.

Tussen het wassen, aankleden en delen van de medicatie door smeert Gerrit boterhammen
en zet hij koffie, hij wast de kleding van de bewoners, vult etens- en medicijnvoorraden bij,
brengt vuilniszakken weg en bestelt nieuwe voorraden incontinentiemateriaal. De
gastvrouwen die kunnen ondersteunen bij dit soort huishoudelijke taken, werden een paar
jaar geleden afgeschaft. ‘Het schijnt dat er dit jaar weer ruimte is gemaakt in het budget
voor gastvrouwen’, zegt Gerrit. Zo gaat het ook op grotere schaal: tussen 2012 en 2015
moesten vanwege bezuinigingen zo’n 77.000 medewerkers de zorg verlaten, vooral de
helpenden waren niet meer ‘nodig’. Nog geen tien jaar later is de vraag naar deze groep
groot.

‘Bent u misselijk?’ roept dokter Laura in het oor van mevrouw Jansen. Ze is specialist
ouderengeneeskunde en valt in voor een collega. Ze verdeelt haar aandacht over meerdere
verpleeghuizen van Cordaan. ‘Ja’, klinkt het vanuit het bed. ‘Keelpijn? Hoesten?’ roept de
dokter. ‘Nee. En je hoeft niet zo te schreeuwen’, zegt mevrouw Jansen zachtjes. ‘Sorry, ik ken
u niet, ik dacht dat u niet goed kon horen’, zegt Laura. Na het onderzoek concludeert ze dat
er geen alarmsignalen zijn. ‘Maar die blik in haar ogen dan? En normaal praat ze niet met
een dubbele tong. Ik ben echt bang dat haar einde nadert’, probeert de dochter. ‘Ja, ik ken
haar natuurlijk niet, we zullen moeten afwachten’, zegt de dokter opnieuw. Met Gerrit
bespreekt ze welke medicijnen mevrouw Jansen beter even niet moet slikken. Als de
plaspillen voorbijkomen, sputtert Gerrit tegen: ‘Die heeft ze echt nodig, ze houdt veel vocht
vast.’

Als de dokter weg is, klampt Jansens dochter Gerrit aan: ‘Ben jij het met die dokter eens,
Gerrit? Jij kent mijn moeder beter.’ Gerrit glimlacht en vertelt over de plaspillen. ‘Ik kan
niet beslissen, maar wel meedenken.’ De vrouw lijkt gerustgesteld. ‘Ben je er morgen weer,
Gerrit?’

‘De vloer moet meer betrokken worden in alles wat we ontwikkelen’, stelt Anke van Braam,
directeur personeelsbeleid van Cordaan, een grote organisatie met zesduizend
medewerkers en ongeveer 120 locaties verspreid over de hele hoofdstad. ‘Om dat voor
elkaar te krijgen moet er wat veranderen, daar moet je zin in hebben en die zin is er
misschien niet altijd geweest. Maar inmiddels kunnen we niet anders door toenemende
vergrijzing en arbeidsmarkttekorten. We hebben nu bijvoorbeeld extra aandacht voor
betere balans in de roosters, door langer vooruit te plannen.’ Ze hoort ‘ook af en toe het
geluid’ van de zorgmedewerkers die het idee hebben dat ze geen inspraak hebben, en ja, dat
trekt ze zich aan. ‘Het kan zijn dat je in zo’n grote organisatie het gevoel hebt dat er van
alles over je wordt beslist waar je zelf geen belang bij hebt. Er zijn ook nieuwe systemen en
richtlijnen die moeten worden ingevoerd. En we hebben als Cordaan de neiging om dan
soms nog beter te willen zijn, en meer administratieve last te vragen van onze medewerker
dan nodig is.’ Aan de andere kant, zegt Van Braam: ‘Ze mogen ook zelf activistisch zijn.
Maak jezelf groot.’

Twee jaar deed VU-onderzoeker Marieke van Wieringen met een team onderzoek naar de
ervaringen van verzorgenden – het eerste wetenschappelijke onderzoek in Nederland
waarin deze beroepsgroep centraal stond. ‘Soms voelde ik me net een doorgeefluik’, vertelt
ze in een koffiebar aan de Amsterdamse Zuidas. ‘Tegen een zorgmanager hoorde ik mezelf
zeggen: maar ze willen ook met jullie praten, hoor! Terwijl ik tegelijkertijd dacht: voor
zeggen: maar ze willen ook met jullie praten, hoor! Terwijl ik tegelijkertijd dacht: voor
verzorgenden is de drempel wel net even wat hoger dan voor jullie. Zij ervaren namelijk een
hiërarchieverschil.’

Van Wieringen ontdekte dat verzorgenden vaak niet aan de gesprekstafels zitten voor
beleidsoverleg, zelfs niet in de adviesraad voor verpleegkundigen en verzorgenden, en ook
niet in de ondernemingsraad. ‘Terwijl, als zij er niet zijn, dan valt gewoon de hele
ouderenzorg in elkaar. Dus het is wel een heel bijzondere situatie dat het zo ingericht is.’
In Dorpsveld is de avonddienst begonnen. Op de zusterpost past een medewerker een
gewatteerde zwarte winterjas. Te klein helaas, zegt ze tegen Fatima, die hem uit haar tas
haalde. Verzorgende Fernanda past de jas ook: ‘Jammer, ik had je graag geholpen en hem
overgenomen, maar hij is mij ook te klein.’ Weer een ander bekijkt de jas: ‘Het is wel een
lekkere warme, misschien is het wat voor mijn dochter. Hoeveel was hij?’ ‘Zestig euro’, zegt
Fatima. ‘O, het is een small, ja die is denk ik ook voor mijn dochter te klein. Misschien is
het wat voor Dilphy?’

In de kamer aan het einde van de gang zit teamleider Marianne de Lange, haar deur staat
open. Ze werkt sinds zestien jaar in Dorpsveld, ze begon er als zorghulp. Ze is van de
ouderwetse stempel: streng, maar ook rechtvaardig. ‘Ik zeg altijd: we hebben geen tekorten,
je moet alleen wel mensen hebben die willen wérken’, zegt De Lange. ‘Het klinkt
oneerbiedig, maar als je mensen hebt rondlopen die denken: lekker chill hier, ja, dan heb je
tekorten. Ik heb soms geen idee hoe ik de jonge generatie net zo gemotiveerd krijg als de
oudere generatie.’ Ze zucht. ‘Er komen hier mensen werken die een rugzak hebben, en met
een rugzak bedoel ik: iemand die privé-problemen heeft en in de schuldsanering zit. Als zo
iemand nachtdiensten moet draaien, maar verder geen sociaal vangnet heeft, dan loopt ze
vast.’

Voor hen wil ze er zijn, maar dat gaat niet altijd. ‘Uitzendkrachten die alleen voor het geld
komen, komen vaak met lange laknagels. Ik stuur ze er echt uit, hoor, ik ga niet met
mensen zitten waarvan de helft er geen zin in heeft.’ Op een andere locatie van Stichting
Laurens, ook in Rotterdam-Zuid, kreeg De Lange, die daar tijdelijk werkt, in een half jaar
het verzuimcijfer van 28 naar 7 procent. ‘Het draait allemaal om aandacht. Vragen naar hoe
het met iemand gaat. Je moet kunnen signaleren dat iemand moe is en je moet vragen hoe
dat komt. Er is bij mij geen drempel, ik wil dat ze weten dat ze gehoord worden, dat is de
sleutel tot succes.’

Op de gang van afdeling 2 van Dorpsveld staat de schoonmaakster met haar kar, ze moet
naar een kamer van een bewoner. Op de badkamervloer zit poep en dat moet
schoongemaakt, hoorde ze net. Ze werkt hier vijf dagen in de week, ze maakt diensten van
vijf uur per dag. ‘We houden de boel schoon zodat de bewoners hier kunnen leven in goede
omstandigheden. Voor de zorgmedewerkers is het af en toe wel erg zwaar. Ik ben blij dat ik
zelf niet in de zorg werk.’ Maar ze werkt toch in de zorg? Ze lacht: ‘Nee, ik sta niet aan het
bed hè. Mijn kinderen zitten wel in de zorg, geen idee hoe ze het volhouden.’

Gerda, Shani, Dominique en Fernanda worden om privacyredenen alleen bij hun voornaam genoemd. De namen van Fatima, Gerrit, Simon, mevrouw Jansen, Karen, Simone en Laura zijn om privacyredenen gefingeerd. Dit artikel werd mede mogelijk gemaakt door een bijdrage van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.