Doorbreek verslaving van ouder op kind

,

Gepubliceerd in Psy, mei 2011

Verslaving wordt vaak van generatie op generatie doorgegeven. In De Lage Kamp worden zwaar verslaafde ouders samen met hun kinderen opgenomen. Een jaar lang. ‘De ouders hebben nooit gezien hoe het wel moet. Ze lopen met hun kind onder de arm alsof het een teddybeer is.’

Lisa (8) kijkt verlegen onder haar felrode pony, maar ze zegt het resoluut: ‘Verslaafd betekent dat je niet meer met iets kan stoppen. Dat is erg, want je wil je hele leven niets anders. Bij mijn mamma is dat wijn drinken.’ Thuis had Lisa een grotere kamer en kon ze tv kijken wanneer ze wilde. Thuis waren Noortje en Lucy, haar twee poesjes. Ze mist ze een beetje. Maar verder vindt ze alles leuk in haar nieuwe ‘huis’. ‘We hebben een eigen speeltuin en het eten is veel lekkerder.’ Ze speelt vaak met de andere kinderen. ‘Eigenlijk met iedereen, behalve Giovanni. Die wil dat ik dood ga. Gisteren gooide hij takken naar mij.’ Maar zo blijkt hij tegen iedereen te doen.

Aan de rand van de bossen, in een klein dorpje onder Groningen, wonen Lisa en haar moeder al zeven maanden samen met tien andere gezinnen in De Lage Kamp. De kliniek van Verslavingszorg Noord Nederland behandelt langdurig verslaafde ouders én hun kinderen. Nadat de ouders eerst zonder hun kinderen in een detoxkliniek zijn afgekickt, nemen ze met hun hele gezin – mits de kinderen niet ouder dan twaalf jaar zijn – hun intrek in de kliniek, waar ze ongeveer een jaar worden behandeld.

Verslaafde ouders kun je namelijk niet los zien van hun kinderen – en andersom, weet Lammie Lamberts. Ze is medeoprichter en hoofd van De Lage Kamp. Twintig jaar geleden werkte Lamberts in een kliniek voor verslaafde jongvolwassenen. Ze merkte dat veel patiënten al kinderen hadden, en dat daar in de behandeling nauwelijks aandacht aan werd besteed. ‘Eenmaal afgekickt wisten de ouders totaal niet wat ze met die kinderen aan moesten. Bovendien hadden de kinderen zelf ook allerlei problemen.’ De stress die de situatie met zich meebracht, leidde er vaak toe dat de ouders weer naar drugs of alcohol grepen. Het zou beter zijn om ouders en kinderen tegelijk te behandelen, bedacht Lamberts. Zo werd zestien jaar geleden De Lage Kamp geboren, waar inmiddels honderd gezinnen zijn behandeld. De meerderheid van de ‘gezinnen’ bestaat uit alleenstaande moeders met kinderen, maar geregeld worden ook stellen met hun kinderen behandeld.

I love you
Lisa ‘s moeder Ingrid (34) rookt een sigaret op het terras naast de gezamenlijke woonkamer. Haar vingers zijn donkergeel, haar halflange rode haar is vaal. Slapen doet ze nauwelijks, en ze vindt het moeilijk om in een groep te leven. Vroeger woonde ze bij haar oma. ‘Ik moest haar verzorgen, ze was alcoholist. Het was heel zwaar. Zo ben ik ook aan de drank gegaan.’ Ze slaat haar ogen neer, dezelfde timide houding als haar dochter. ‘In het begin liep ik hier huilend over het terrein, zo machteloos voelde ik me. Ik had het altijd zo druk met mijn verslaving gehad, dat ik mijn eigen dochter niet kende. Daar kwam ik hier pas achter.’

In De Lage Kamp leert Ingrid door therapie, adviezen en gewenning een band met haar dochter op te bouwen. Creatieve therapeut Olga van Mansom maakte bijvoorbeeld een video van moeder en dochter terwijl ze samen een spelletje deden. Minutenlang zeiden de twee helemaal niets tegen elkaar. Van Mansom leerde Ingrid dat ze het vertrouwen van haar dochter kan winnen door met haar te kletsen. Lisa’s moeder is liever geworden, merkt Lisa. ‘Als ze me naar bed brengt, zegt ze ‘I love you’ tegen mij.’

De band tussen ouder en kind is essentieel voor de ontwikkeling van de kinderen, weten de behandelaars van De Lage Kamp. Uit onderzoek blijkt immers dat kinderen die zich in hun jeugd niet goed hechten, later een grotere kans hebben op psychische problemen en verslaving. Zo geeft generatie op generatie de verslaving aan elkaar door. ‘Ongeveer negentig procent van de ouders hier heeft zelf ook een ongelukkige jeugd gehad’, zegt Van Mansom. ‘Ze hebben nooit gezien hoe het wél moet. Ze lopen met hun kind onder hun arm alsof het een teddybeer is.’

Ouders opvoeden
De ouders worden in De Lage Kamp opnieuw ‘opgevoed’, zodat zij op hun beurt hun kinderen op een verantwoorde manier kunnen laten opgroeien. Het dagelijks leven in De Lage Kamp heeft daarom wat weg van een uitvergroot, collectief gezinsritme. Om half acht de ontbijtboterhammen, om acht uur brengt iedereen zijn kind naar school in het dorp. Kleine kinderen worden naar de crèche gebracht, die zich op het terrein bevindt. Om negen uur gaan de ouders naar de gezamenlijke woonkamer. Daar spreken de elf ouders hun schema van de dag door: veel therapie, maar ook doorsnee huishoudelijke taken zoals de wc’s schoonmaken. Wie een afspraak heeft na schooltijd, regelt een andere ouder als oppas.

‘We grijpen in op álle levensgebieden’, zegt Lamberts. Verslaving, schulden, opvoeding, psychische problemen, vriendschappen, hygiëne – alles komt aan bod. ‘Te lang hebben deze mensen aan de rand van de samenleving gestaan. Ze moeten volwaardige burgers worden. Dat betekent ook dat wij ze op hun verantwoordelijkheden wijzen. Als er bijvoorbeeld verkiezingen zijn, gaan we met z’n allen naar het stemlokaal. We verplichten niet te stemmen, maar ze moeten wel mee.’

Wanneer de gezinnen in De Lage Kamp aankomen, zijn de gevolgen van de verslaving bijna altijd al zichtbaar bij de kinderen. Veel kinderen komen verslaafd ter wereld, bovendien lopen ze vaak achterstand op in hun lichamelijke, geestelijke en emotionele ontwikkeling. Cindy Heyden, crècheleidster van De Lage Kamp heeft er iedere dag mee te maken. ‘Er komen hier kinderen van drie die nauwelijks kunnen praten, of niet weten wat ze met een potlood aanmoeten. Als de ouders het kind niet stimuleren, leert een kind zoiets niet. We geven de ouders adviezen, gevraagd en ongevraagd.’

Bindingsangst en hechtingsdrang
In gedachte verzonken zit Wilma (31) buiten op een bankje voor zich uit te staren. Ze is broodmager en heeft een lang, smal gezicht. Haar zoons Mike (10) en Giovanni (8) zijn net terug van school, ze spelen met andere kinderen bij de speeltoestellen. Fuck you, klinkt het over het veldje. ‘Let op je woorden’, schreeuwt Wilma terug. Wilma houdt van haar zoons, maar het zijn ‘geen makkelijke jongens’. ‘Ik heb relaties gehad waarin ik werd geslagen. Zij hebben dat ook gezien.’ Soms kan Wilma ze bijna niet in bedwang houden. ‘Mike heeft add, Giovanni heeft bindingsangst en hechtingsdrang, en ik heb zelf add, borderline en een alcoholverslaving. Het is veel.’ Ze zucht. Vorige week heeft ze van de staf te horen gekregen dat het misschien beter is als één van haar kinderen doordeweeks naar een pleeggezin gaat, en de ander in het weekend. Zo kan ze zich beter op de opvoeding concentreren. Ze vindt het vreselijk. Maar twee losgeslagen jongens is wel veel, moet ze toegeven.

Marja (30) komt naast haar zitten op het bankje. Voor ze naar De Lage Kamp kwam, zat haar zoon een jaar in een pleeggezin. ‘Daardoor heeft hij verlatingsangst gekregen’, vertelt ze met luide stem. ‘Hij vertrouwde mij niet meer. De eerste periode hier kon ik geen sjekkies draaien, dan ging hij helemaal over de rooie. Hij dacht dat het een joint was. Telkens dacht hij: mama blowt weer.’ Marja en haar zoontje wonen nu bijna een jaar in De Lage Kamp. ‘In het begin waren we allebei zó blij. Eindelijk waren we weer bij elkaar. Het ging twee weken goed, hij was een heel lief kind. Toen kroop hij uit zijn schulp, en werd het een boef. Alles wat hij in handen kreeg, maakte hij kapot.’

Marja vervolgt: ‘Mijn zoon en ik hebben allebei adhd. Maar ik ben heel opruimerig, en hij laat alles slingeren. Ik kon daar heel boos van worden, en daar werd hij dan weer woedend van. Op therapie heb ik geleerd dat ik erboven moet staan, en het niet op kindniveau met hem moet uitvechten.’ Marja denkt dat de band met haar zoon sterker is geworden. ‘Vroeger verwende ik hem heel erg. Mama was toch onder invloed, ik vond alles goed. En ik deed het ook een beetje uit schuldgevoel, ik wilde hem óók wat geven. Nu weet ik dat samen buiten spelen veel meer betekent dan cadeautjes en snoepjes.’ Langzaam maar zeker komt het vertrouwen terug, merkte Marja. ‘Veel praten, en veel duidelijkheid geven. Steeds weer vertellen dat je niet weggaat. Mijn zoontje is zeven, maar hij plast nog in zijn bed. Dat is angst, hebben ze me verteld. Het heeft tijd nodig, je moet veel geduld hebben.’

Oefenen voor het echte leven
De behandeling verloopt in duidelijk afgebakende fasen, die naar steeds meer zelfstandigheid leiden. In de vierde en laatste fase doet een bewoner nauwelijks nog mee met het groepsprogramma, maar steeds meer met de maatschappij. De gezinnen in de vierde fase wonen niet meer in de kliniek zelf, maar verhuizen naar de zogenaamde ‘units’, kleine containerwoningen op het terrein. ‘Oefenen voor het echte leven’, noemt Rosanne (30) het. Rechtop zit ze aan het eettafeltje in de keurig opgeruimde woonkamer van haar unit. Het ruikt er naar net gewassen kleding. Haar zoontje Tobias slaapt in zijn kamertje ernaast.

Vanaf haar zeventiende was ze verslaafd aan cocaïne en gbh. Drie keer al, liet ze zich opnemen in een verslavingskliniek. Het werkte niet, soms keerde ze in de verlofweekenden al linea recta terug naar het ‘circuit’. Dat kwam ook door de verslaving van haar vriend, de vader van Tobias. ‘Hij deed het niet voor mijn neus, maar ik wíst dat hij gebruikte’, vertelt ze. Dat maakte het extra moeilijk om clean te blijven. Haar vriend woont nu bij haar in de unit, hij zit nog in de derde fase.

Rosanne heeft tegenwoordig een ‘toekomstplan’ en een ‘dagbesteding’. Ze wil een opleiding tot ervaringsdeskundige in de verslavingszorg volgen, en loopt daarom nu alvast stage op De Lage Kamp. Met het voedingsgeld dat ze krijgt, koopt ze zelf haar eten, ze kookt, ze doet haar eigen afwas. ‘En ik heb een sport’, zegt ze niet zonder trots. Iedere week gaat ze naar Groningen om te streetdancen.

Het afgelopen jaar heeft Rosanne aan de doelen gewerkt die ze zelf met haar ‘casemanager’ heeft opgesteld om te voorkomen dat ze straks dezelfde fouten begaat. ‘Ik moest bijvoorbeeld leren hoe ik me moet gedragen zonder drugs. Ik durfde in het begin nergens alleen heen. Daar had ik altijd drugs bij nodig gehad. Met drugs was ik spontaan, vrolijk, zelfverzekerd – zonder drugs was ik niemand.’  Ze pakte haar schulden aan, ze ging naar relatietherapie met haar vriend, ze verbeterde de band met haar zoontje en leerde los te komen van haar eigen moeder. ‘Tobias heeft tijdenlang bij mijn moeder gewoond. Zij besliste alles over hem: hoe laat hij naar bed ging, welke kleertjes hij droeg. Ik was daardoor lange tijd onzeker of ik het wel goed deed.’ In De Lage Kamp raakte Rosanne steeds meer gewend aan haar zoontje. ‘De crèche houdt zijn ontwikkeling goed in de gaten. Ze geven me complimentjes. Nu weet ik: ik kan het dus wél.’

Zwarte gat
Met de geleidelijke overgang naar meer zelfstandigheid probeert De Lage Kamp het beruchte ‘zwarte gat’ na een opname zoveel mogelijk te ondervangen. Er is  bovendien een nazorgcoördinator, die in de laatste fase samen met de ouders bekijkt welke hulp ze nodig hebben wanneer ze weer terug zijn in de maatschappij. De coördinator legt al van te voren contact met hulpinstanties in de nieuwe woonplaats van de gezinnen, zodat ze meteen terechtkunnen bij de ggz, Jeugdzorg of maatschappelijk werk. De nazorgcoördinator en De Lage Kamp houden nog lange tijd contact met het gezin. De ouders komen het eerste half jaar nog eens in de twee weken terug voor de nazorggroep.

Toch is Rosanne ‘nu al zenuwachtig’ voor straks, als ze écht haar eigen leven gaat leiden, weg van het Lage Kamp-terrein. Ze staat op de wachtlijst voor een huis in een beschermd wonen project. Terug naar haar huis in Leeuwarden wil ze niet. Heftig schudt ze haar hoofd. ‘Er is daar een vast kliekje, ze zoeken je op. Op de een of andere manier kom je altijd weer daar terecht.’ Twee maanden geleden, ging het nog mis. ‘Achteraf had ik het kunnen weten. Ik was hier het voorbeeld, met Rosanne ging het altijd goed. Ik deed die stage, de anderen keken tegen mij op. Ik liep heel erg op mijn tenen, en hield de schone schijn op. Op verlof kwam ik een oude bekende tegen – een dealer. Dat was de druppel.’

Het komt geregeld voor dat bewoners tijdens hun verblijf in De Lage Kamp al teruggrijpen naar middelen. Dit betekent niet per definitie dat de opname wordt beëindigd. Per geval beslist de staf in overleg met de gezinsvoogd of een gezin in behandeling mag blijven. Een moeilijke afweging, zegt therapeut Van Mansom. ‘Iedere terugval betekent een nieuw trauma voor het kind. Dat kun je niet te vaak laten gebeuren.’ Van de andere kant meent de staf dat een terugval ‘nu eenmaal bij verslaving hoort’, en kunnen de bewoners er ook van leren.

Lammie Lamberts verduidelijkt het nog maar even: ‘Een behandeling is dus niet “mislukt” als de ouder na opname nog eens een terugval heeft. Het gaat er uiteindelijk om dat de gezinnen normaal kunnen functioneren in de samenleving, dat wil zeggen dat de kinderen een veilige thuisbasis hebben en naar school gaan, en de ouders een zinvolle dagbesteding hebben.’ Volgens eigen onderzoeken ‘redt’ zestig tot zeventig procent van de behandelde gezinnen het in de maatschappij. Dit zijn meestal de gezinnen die beschermd gaan wonen, woon- én opvoedbegeleiding krijgen en niet terug gaan naar hun oude omgeving, zegt Lamberts. Zelfs wanneer de kinderen toch uit huis worden geplaatst, betekent dat niet dat de behandeling voor niets is geweest, menen de behandelaars van De Lage Kamp. ‘Sommige cliënten lukt het gewoon niet om voor hun kinderen te zorgen’, zegt nazorgcoördinator Helen Struik. ‘Maar misschien lukt het ze door de behandeling voortaan wel om clean te blijven. Daardoor kunnen ze een goede ouder op afstand zijn. Dat is óók belangrijk voor het kind.’

Om privacyredenen zijn de namen van de bewoners gefingeerd.