Nieuw Elan in de GGZ: Meeleefgezin
Voor Psy (blad over geestelijke gezondheid en verslaving) maakte ik een zomerserie genaamd Nieuw Elan, over innovatieve ggz-zorg.
Een goed voorbeeld bij een ander gezin
Meeleefgezinnen passen vrijwillig minimaal één keer per week op het jonge kind van een psychiatrisch patiënt. Het moet uithuisplaatsing en psychische problemen op latere leeftijd bij het kind voorkomen.
Hasiba’s 3-jarige dochter Rima brengt iedere week een halve dag door bij een Nederlands stel, één keer in de maand logeert ze er een weekend. ‘Ze knutselen samen, ze gaan wandelen, ze drinken thee met een koekje erbij. De normale leuke dingen die je met een kind doet’, vertelt Hasiba (37), die het stel tot een paar maanden geleden niet kende. Door haar persoonlijkheidsstoornis kan Hasiba die ‘normale leuke dingen’ niet altijd zelf met haar dochter doen, zegt ze. ‘De ene keer gaat het goed met me, de andere keer ineens heel slecht. Ik wil dat mijn dochter een goed voorbeeld krijgt. Dat haar mama zo is, wil niet zeggen dat alle mensen zo zijn. Dit zijn stabiele mensen.’
Stabiel
Die stabiele mensen zijn een ‘meeleefgezin’, legt Femke van Trier uit. Van Trier werkt als behandelaar bij het Centrum Infant Mental Health (IMH) van Altrecht. Dit jaar richtte ze Stichting Meeleefgezin op. De organisatie koppelt ouders met psychische problemen aan een gezond gezin dat het kind minimaal één keer per week en een weekend per maand opvangt. Hiermee wil Van Trier voorkomen dat het kind uit huis moet worden geplaatst, of dat het later ook psychische problemen krijgt.
Pleegzorg
Stichting Meeleefgezin richt zich op jonge kinderen van nul tot en met vier jaar. ‘In die periode zijn de hersenen op sociaal-emotioneel gebied sterk in ontwikkeling. De kiem voor gedragsproblemen wordt vaak dan gelegd’, verklaart Van Trier. ‘Hechting aan de biologische ouders is in die periode heel belangrijk.’ In haar werk bij IMH ziet Van Trier geregeld de negatieve gevolgen van pleegzorgplaatsing van een jong kind, vertelt ze. ‘Als je een kind kort na de geboorte in een pleeggezin plaatst en er maar één keer in de twee weken een kort contactmoment is, krijgen ouders naast hun kwetsbaarheid te maken met rouwgevoelens over het verlies van hun kind. Dat staat herstel van de ouders in de weg, waardoor terugplaatsing langer gaat duren. Bovendien raken veel pleegouders zo aan hun pleegkind gehecht, dat ze er alles aan doen om te voorkomen dat het weer naar de biologische ouders terug gaat. Dit alles heeft een enorme impact op het jonge kind.’
Ouderrol
Van Trier bedacht daarom de constructie van het meeleefgezin, dat de biologische ouder ondersteunt, maar de ouderrol niet overneemt. De meeleefgezinnen zijn vrijwilligers, die geen vergoeding krijgen. Ze worden na aanmelding gescreend – de procedure is gelijk aan die van pleegouders – en ze krijgen zes keer een training, onder andere om te leren over psychische stoornissen. Welzijnsorganisatie Stade voert het project sinds mei in Utrecht uit, nu nog bij wijze van proef.
Klik
Gezinswerker Swarna Ramdin van Stade koppelde drie alleenstaande moeders en hun kind aan drie getrainde meeleefgezinnen. ‘We doen dat heel geleidelijk, met kennismakingsgesprekken en in het begin alleen korte ontmoetingen. Als één van de partijen zich er niet goed bij voelt, stoppen we. Het moet namelijk wel klikken. Vooraf maken we duidelijke afspraken, bijvoorbeeld over wie het kind haalt, wie brengt. Beide partijen moeten beseffen dat het meeleefgezin geen hulpverlener is. De biologische ouder blijft altijd verantwoordelijk voor de zorg van het kind.’
Zieke omgeving
Hasiba heeft nu meer rust dan voorheen, vertelt ze. ‘Wanneer Rima bij het meeleefgezin is, kan ik afspraken inplannen met mijn therapeut. Eigenlijk vind ik het raar, zelfs de sportschool heeft kinderopvang, maar een instelling als Altrecht niet.’ Hasiba maakt zich nu minder zorgen over haar dochter. ‘Ik was voortdurend bang dat Rima te weinig positieve dingen zou meemaken. Ik werk niet meer, en heb alleen nog contact met mensen die ook psychische problemen hebben. Rima zou daardoor voortdurend in een zieke omgeving zitten. Gelukkig kan ze naar het meeleefgezin, daar is het altijd leuk. Rima is er heel enthousiast over. En wanneer ze terugkomt, vliegen we elkaar in de armen – dat is ook fijn.’
Hasiba is niet bang dat haar dochter op den duur liever bij het meeleefgezin dan bij haar moeder is, zegt ze. ‘Ik had vroeger een tante bij wie ik heel graag was. Het is juist nodig dat Rima iemand heeft bij wie het altijd fijn is.’
Vertrouwen
Aan meeleefgezinnen geen gebrek. Van Trier had voor de pilot al snel zeventien ouders bij elkaar: negen gezinnen, waarvan één eenoudergezin. Het vinden van biologische gezinnen gaat daarentegen veel moeilijker: tot nu toe zijn er zes die willen meewerken. Van Trier: ‘Het kost tijd om het vertrouwen van de ouders te winnen. Ze zijn bang hun kind kwijt te raken, en denken meteen aan uithuisplaatsingen en pleeggezinnen. Ten onrechte, want Bureau Jeugdzorg is juist niet bij Meeleefgezin betrokken.’
Goedkoop
De pilotfase wordt gesubsidieerd door ZonMw en het Oranjefonds. Het is de bedoeling dat Meeleefgezin in de toekomst ook elders in het land wordt uitgevoerd door lokale organisaties als Stade. Het geld moet van gemeentes komen, uit de WMO. Van Trier: ‘Meeleefgezin past precies in deze tijd: laagdrempelig, goedkoop en betrokken bij naasten. Zo kunnen we voorkomen dat vroeg of laat duurdere zorg nodig is.’
Om privacyredenen zijn de namen van Hasiba en Rima gefingeerd.