‘Liefde voor het vak schept een band’

,

Gepubliceerd in dagblad Trouw, 24 september 2011

Veel tuinders kregen dit jaar geen werkvergunning voor hun Roemeense werknemers. De familie Koeken uit het Brabantse Rijsbergen mist haar vaste groep Roemenen aan wie ze in de loop der jaren erg gehecht is geraakt. “Je leert elkaar begrijpen.”

Je mag niet knijpen, niet gooien. Je moet sorteren op maat, op kleur, op kwaliteit. Je moet met het gewas kunnen omgaan. Niet de stelen beschadigen. Je moet weten hoe vol de doosjes moeten. Het werk van een aardbeienplukker is al bij al niet moeilijk, maar je kunt wel veel fout doen. Je moet er ‘feeling’ voor hebben, vat tuinder Johan Koeken samen. Vasile Haures (30) heeft er feeling voor. Net als zijn vrouw Michela (25) en een twintigtal andere Roemenen. Zij werken al bijna zeven jaar op de landerijen van Koeken.

Ieder jaar komen ze in het voorjaar met de auto uit Roemenië gereden, en houden halt in het west-Brabantse Rijsbergen, bij de aardbeienkassen en de twintig hectare grond van Johan (56) en zijn vrouw Dimphy (53) Koeken. Op een zondag in 2004 stonden ze voor het eerst op het erf: vier Roemenen die vroegen of de Koekens werk voor ze hadden. Het jaar erna kwamen ze terug, en namen vrienden en bekenden mee die ook aan het werk gingen. De groep breidde zich uit tot een vaste kern van ongeveer dertig werknemers. Sommige van hen kunnen wel negen maanden terecht voor werk: vanaf halverwege maart tot net voor kerst. Eerst op het land, dan in de kassen. Ze wonen in die periode in het huis waar vroeger Dimphys moeder woonde en in de woonunits die Koeken en zijn vrouw op hun erf hebben neergezet.

Maar dit jaar ging het anders. Minister Kamp van sociale zaken en werkgelegenheid vond dat er genoeg werklozen in Nederland waren om de arbeidsplaatsen bij de tuinders op te vullen. Aangezien Nederland nog geen vrij verkeer van werknemers met Roemenië heeft ingevoerd, is een tewerkstellingsvergunning nodig voor iedere Roemeense werknemer. Volgens de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland werd tot juli maar 40 procent van de verzoeken ingewilligd, terwijl dit vorig jaar nog meer dan 90 procent was. De vergunningen die nog wel werden verstrekt, betroffen bovendien een kortere periode. Koeken kreeg voor de eerste periode waarover hij vergunningen aanvroeg maar voor de helft van zijn Roemenen een vergunning, en die mochten bovendien geen zes, maar slechts drie maanden werken.

De Koekens vonden het moeilijk een groot deel van hun Roemeense werknemers te moeten teleurstellen. “Ze hebben het geld hard nodig, sommigen hebben een jong gezin, of zijn een huis aan het bouwen in Roemenië”, vertelt Dimphy Koeken. “We probeerden het uit te leggen over de telefoon, maar ze snapten het niet. ‘We deden het werk toch altijd goed?’ zeiden ze, en daar hadden ze gelijk in. We werkten al jaren samen, we wisten wat we aan elkaar hadden. Wij hebben vertrouwen in hen, en zij hadden dat in ons.”

In de loop der jaren heeft de familie Koeken een hechte band met de Roemeense werknemers opgebouwd, vertellen meneer en mevrouw Koeken. Taal was nooit een probleem. “Je leert elkaar begrijpen, ook met handen en voeten. Ze vertellen ons van alles over hun kinderen, en als ze zich zorgen maken omdat hun moeder in het ziekenhuis ligt, komen ze ook naar ons om erover te praten.” Is er iemand jarig, dan wordt er een feestje op het erf georganiseerd en eten de Koekens een kippenpoot van de barbecue mee. Op zaterdag gaan Koekens zoons, die ook in het bedrijf werken, samen met de jongste werknemers naar de plaatselijke discotheek.

Het gaat de Koekens niet alleen om de band die ze met hun ‘vaste’ werknemers hadden. Andere werknemers bleken helemaal niet voor handen. “Minister Kamp mag dan wel werklozen hebben, geen van hen wil dit werk doen”, zegt Johan Koeken. “Het is zwaar, je moet veel bukken, en als het weer zo slecht is als deze zomer, is het ook geen pretje.” Om de gaten op te vullen, nodigde Koeken de eerste keer zeventien werklozen uit, die het UWV voor hem had geselecteerd. “Slechts één persoon kwam opdagen, een Poolse.” De tweede keer zouden twaalf werkzoekenden kennis komen maken. “Wat denk je? Niemand. Maar ondertussen groeien de aardbeien gewoon door!” Uiteindelijk nam Koeken via een internationaal uitzendbureau 25 Polen aan. Er zijn er nog zeven van over, de meeste waren na een paar weken weer weg.

Koeken heeft uitgerekend dat hij ongeveer 50.000 euro schade heeft geleden. “Op de veiling kijken de keurmeesters of de aardbeien geen drukplekken hebben, of er niet te veel slechte tussen zitten en of de aardbeien in een bakje dezelfde maat hebben. Dit jaar zijn er veel meer foutjes gemaakt.” De eerste weken van de nieuwe oogst werden zijn aardbeien vaker in een lagere kwaliteitsklasse ingedeeld dan andere jaren, zegt Koeken. “Logisch. Vergelijk het met een fabriek: als je ineens de helft van de ervaren werknemers vervangt voor nieuwe, loopt het niet.”

Hij vindt het niet erg zijn werknemers te moeten opleiden, maar het is zonde als ze daarna weer verdwijnen, of eigenlijk niet willen, zegt Koeken. “Die uitzendbureaus rijden met een busje naar Polen, laden het vol en zeggen: in Nederland is het goed geld verdienen. Ze praten niet over het soort werk. Bij ons op het erf legen ze dat busje, en de tuinders moeten zelf maar zien hoe ze het oplossen. Maar die Poolse mensen kunnen in Nederland ook genoeg ander werk krijgen, bijvoorbeeld in de bouw. Ze gaan al snel op zoek naar wat beters.” De Roemenen zijn uit ander hout gesneden, meent Koeken. “De meesten zijn zelf ook opgegroeid in een agrarische omgeving. Ze houden in Roemenië een paar schapen of geiten, of verbouwen zelf wat aardappelen. Ze weten er al wat van, dit werk is hen naar het hart. Ik denk niet dat mijn ploeg snel weg zou gaan als ze een vergunning voor ander werk zouden kunnen krijgen. De liefde voor het vak schept een band.”

Vasile Haures kan dat beamen. In een zwart trainingspak staat hij naast zijn tractor op het winderige land. ‘Goed. Heel goed’, heeft hij het bij de Koekens. Hij kan goed met zijn baas overweg, vertelt hij in zeer gebrekkig Nederlands. “We praten, we begrijpen. Als hij praat, snap ik hem, en hij snapt mij. Als andere mensen praten, snap ik er niets van. Ik ben hier al jaren, ik weet wat ik moet doen. Ik weet alles.”

Op 1 oktober moet Haures echter weer naar huis. Voor de laatste maanden kreeg hij geen vergunning. Het wordt moeilijk, zegt hij. “In Roemenië is geen werk.” Dimphy Koeken schudt haar hoofd. “Wat moeten we tegen ze zeggen? ‘Tot volgend jaar?’ We weten het niet.”